Interview
Mijn vader was violist. Ik heb hem laatst weer eens horen spelen – op een opname. Hij had een warme emotionele toon die ontroering opriep. Dat hadden mensen bij mij ook vaak. Dat heeft mijn zus ook in haar spel. Dat is iets genetisch denk ik.
Mijn broer had zangles, maar ik kende zijn ‘liedjes’ beter dan hij. Ik vond het zo leuk! Het vatte vlam. Ik was 16. Ik had vroeger wel in een kinderkoor gezongen en ik zong met mijn moeder aan de piano. Het fascineerde mij onmiddellijk. Ik verzon zelf zangoefeningen onder de douche en toen zeiden mijn ouders, wil je ook zangles? Het was in mijn eindexamenjaar van de middelbare school. Ik was net een paar maanden op les, toen vroeg mijn zanglerares, wat ga je doen na school? Ik zei, waarschijnlijk Nederlands, of Frans studeren, of misschien naar de academie voor beeldende kunst, want ik tekenende al jaren vrij intensief, maar zij vroeg: waarom ga je niet naar het conservatorium? Het was een totale verrassing. Het was net alsof het water ging branden … ! Ik had altijd gedacht dat muziek maken voor mij niet weggelegd was, vanwege een handicap aan m’n arm die ik door mijn geboorte heb opgelopen. Bovendien had ik alleen maar instrumentalisten in mijn omgeving, die studeren altijd van kinds af aan, ik dacht wat krijgen we nou? Ik was al 16. Maar ik vond het stiekem ook geweldig en ik ben gaan luisteren tijdens een open dag op het conservatorium. Ik weet nog dat in die zaal zat en dacht: dat kan ik ook, dat kan ik ook! Het idee dat ik van zingen m’n vak kon maken: echt de vlam in de pan! Ik ontdekte: ik kan muziek maken, ik heb een stem en ik kan muziek maken! Daarna ging het snel.
Wat ik meteen fijn vond aan zingen is het communiceren via klank, dat heeft iets abstracts waardoor je een deel van jezelf kunt aanspreken wat je normaal niet communiceert. Niet door middel van de taal. Het is net alsof je een deel van jezelf kan delen, kan laten gaan en laten stromen, waar je normaal niet bij komt. Dat krijgt ineens vorm.
Ik ben vanuit de muziek begonnen. In die zin ben ik misschien geen prototypische zanger. Dat is me tijdens mijn studie ook wel eens verweten. Dat begreep ik toen niet. Ik was ervan overtuigd dat het zo moest, in die volgorde: eerst muziek, dan klank, dan tekst.
Maar een zanger begint voornamelijk bij de tekst. Alle aspecten van tekst zijn geweldig: de betekenis, maar ook letterlijk de articulatie, wat roepen de klinkers en de medeklinkers voor weerstand op, hoe kleur je ermee en wat zijn de verschillen per taal.
Ik was een emotionele zangeres en ook als mens zaten emoties me vaak hoog. De intensiteit van muziek greep me soms bijna teveel aan; ik heb het zelfs een keer meegemaakt dat ik niet verder kon zingen doordat ik overmand werd door emotie. Het waren dan ook wel de Kindertotenlieder van Mahler. Mahler kan enorm aangrijpend zijn, vooral op jonge leeftijd, maar toch…dat mag je niet gebeuren. Het geeft iets aan van die dunne huid. Het was gelukkig een try-out met piano. Het concert was begonnen, het was tijdens het derde lied, ik hoor die prachtige introductie, en ik krijg diep vanuit mijn middenrif een soort snik, het waren geen echte tranen, het was … (haalt diep adem) … niet eens hoorbaar, ik was in paniek, ik dacht, wat nu? Ik kon niet inzetten. De pianiste dacht, wat gaat er gebeuren en de zaal ook. Ik ben het podium afgegaan, zij is mij achterna gekomen. Ik was totaal overrompeld. Ik ben daarna natuurlijk terug gegaan en heb verder gezongen. Na afloop was iedereen in tranen, dat wel.
Een deel van wat je communiceert is onbewust. Dat is wie je bent. Daarvoor moet je een dunne huid hebben. Die emotionaliteit moet voelbaar of hoorbaar zijn voor anderen. Maar het is een geweldige uitdaging om het gevoel te hebben dat je dat kan doseren, dat je het in goede banen kan leiden, letterlijk. Dat je het kunt omzetten in muzikale aspecten, plannen over fraseren en timen, reageren op harmonie, contact maken met de tekst via de rol die je aanneemt.
Ik had veel aanleg voor muziek en klank en ik had lef. Ik dacht vaak zo moet het gewoon, geen twijfel mogelijk. Dat is een deel van je talent. Een kunstenaar moet eigenheid hebben en risico durven nemen, maar een gevaar is wel dat je als je jong bent makkelijk over een grens gaat en je jezelf teveel in de strijd gooit.
Een teveel aan emotie is niet erg…
Nee, maar wel aan verkeerde gerichte emotie. Ik zeg weleens tegen leerlingen, je moet je viool niet kapot knijpen omdat je het zó mooi wilt spelen. Zingen doe je met alle spieren waar je je emoties mee uit, ook je meest primaire. Om daar evenwichtig mee om te gaan, dat is pure levenskunst.
Je was te gretig?
Nou misschien ook. Het heeft ook in algemene zin met volwassenheid te maken. Jonge mensen zijn vaak onstuimig, en ik vind het een enorme uitdaging om mijn leerlingen nu te helpen een evenwicht te vinden zonder hun temperament tekort te doen. Om ze te leren voelen: dit moment of deze klank moet ik laten zijn.
Opera? Had je talent voor opera?
Ja zeker.
Ik heb in de operastudio gezeten. Ik moest wél begrijpen dat het niet voor mij was, gezien de beperkte bewegingsmogelijkheden van mijn arm, maar Carl van der Plas, die ons drama les gaf, zei, ga jij maar bewijzen dat je het mensen kan doen vergeten. Ik heb er goeie dingen gedaan. Zoals Conceptión in L’heure espagnole. Wat heerlijk, zo’n karikatuur van een Spaanse schone die uit pure verveling in haar huwelijk een onbedwingbare behoeft krijgt om mannen te verslinden. Ja, ik vind dat geweldig, in zo’n karakter gaan.
Ja…já. Ik heb daar ongelooflijk veel van geleerd, ook voor mijn persoonlijkheid; dat dat mócht! Ik mocht mijn oma met haar bokkenpruik van stal halen, én mijn moeder, zoals ze zich bij vlagen kon verliezen. Dát wat je heeft gevormd… vormgeven. The medium van Menotti, met die seance, die vrouw wordt helemaal gek. Voor mij was het een soort van thuiskomen, o wacht even, daar gaat het over! De achterkant van het leven.
De volgende stap had moeten zijn dat ik in Duitsland naar een theater was gegaan. Mits ze me daar zouden hebben aangenomen met een fysieke beperking. Dat weet ik niet. Dat antwoord heb ik nooit gekregen. Mensen zeggen wel vaak dat ze het niet zien, maar op een podium heb je natuurlijk je lijf enorm nodig. Ik denk dat het uiteindelijk wel een probleem was geworden. Maar het operarepertoire vind ik geweldig. Bovendien vormt het een basis om goed te leren zingen.
Je carrière stond op het punt om van start te gaan en een hoge vlucht te nemen. Wat gebeurde er daarna?
Ik heb van mijn 18e tot mijn 28e gestudeerd. Ondertussen en in de jaren daarna deed ik al veel concerten. Heel veel passies, concertliederen, ik had Rückert-lieder gezongen, Kindertotenlieder met orkest gedaan, met Reinbert de Leeuw. Ik zou met Nieuw Sinfonietta Liederen zonder zon zingen in de Grote Zaal van het Concertgebouw, er stond een recital op het programma in de Kleine Zaal met Maarten Koningsberger, een hele reeks Altrapsodieën met o.a. het Brabants Orkest. Het zat er echt aan te komen. Het moest beginnen. Het leukste moest nog komen. Dat kan ik mezelf makkelijk wijsmaken nu…haha.
Het vervelende is dat ik rechts een paar centimeter korter ben dan links.
M’n rechterkant begon steeds sneller moe te worden door de ongelijke spanning. M’n kaak, hals, schouder… ’t veroorzaakte ook een ongelijke spanning in m’n strot. Kijk, Thomas Quasthoff is klein maar hij is wel recht. Bij mij zit de scheefheid precies in m’n schouder/halsgebied. Dat is dikke pech.
Mijn vader zei weleens: bij iedereen bepaalt een toevalligheid vaak wat hij gaat doen in z’n leven, en bij jou is het deze ‘handicap’. Grappig om het een toevalligheid te noemen. Dat is het eigenlijk ook. Ik ben er door gaan zingen en heb er vervolgens ook mijn roeping voor ’t doceren door ontdekt.
Het toeval wilde dat je net in die periode een baan had gekregen aan het conservatorium in Den Haag.
Ik gaf bijvak klassiek zang. Dat nam ik heel serieus. Ik voelde sterk de verantwoordelijkheid die je hebt als je met jonge mensen aan hun toekomst werkt. Dat wil je, móet je goed doen. En bovendien, ik ben van nature geïnteresseerd in mensen. Mensen fascineren me. Dat voelden ze blijkbaar. Daardoor wilden ze graag les bij me hebben.
Ik merk ook weleens aan leerlingen, zeker als ze van buiten komen, dat ze niet weten wie ik ben als zangeres. Vaak zijn ze op zoek naar een voorbeeld, een beroemdheid, een rolmodel, en dat ben ik niet. Het duurt soms even voordat ze merken dat ze bij mij iets anders krijgen en dat ook goed vinden of zelfs juist fijn, die onverdeelde aandacht.
Ze zeggen bijvoorbeeld dat ze van mij veel ruimte krijgen. Ik dring mezelf niet op. Zangers zijn in het algemeen vaak mensen met een behoorlijk ego en hebben daardoor behoefte aan aandacht. Dat is ook heel logisch. Het is een soort beroepsdeformatie: je moet op ’t podium ook veel ruimte kunnen innemen en dat vormt je persoonlijkheid. Maar die behoefte heb ik niet zozeer meer, omdat die moeilijke periode waarin ik moest loslaten zeer relativerend heeft gewerkt. Misschien doen ze daar hun voordeel mee, mentale veerkracht hoop ik ze mee te geven. Dat betekent dat je het zingen tot op zekere hoogte kunt relativeren, want anders kan je bijvoorbeeld niet met tegenslag omgaan. Je moet soms denken, okay, ik ben afgewezen of ergens niet voor aangenomen, …..op naar ’t volgende! Als zingen louter ambitie is moet je het niet doen. Je moet vooral uit liefde voor je vak zingen en die ook koesteren.
Het parcours dat je hebt afgelegd, de draai van 180° die je hebt moeten maken, de totale inzet waarmee je je vervolgens gestort hebt op het blootleggen van de fijnste nuances in de zangtechniek heeft ertoe geleid dat je nu oneindig veel weet over die techniek.
Ik heb geleerd door te lezen, te vragen, les te nemen. Bepalende mensen voor mijn ontwikkeling zijn bijvoorbeeld geweest; Herman Woltman, Wout Oosterkamp, Jard van Nes, Diane Forlano, Barbara Pearson, David Jones, Heent Prins, Paul Triepels en ‘last but not least’ Margreet Honig. Ik heb jarenlang een boekje bijgehouden, waarin ik m’n inzichten opschreef, zodat ik steeds meer m’n eigen waarheid ging ontdekken. Er zijn zoveel mogelijkheden en ideologieën in zingen, allen ontstaan uit verschillen in smaak en klankvoorstelling.
Er zijn dingen die ik achteraf pas geleerd heb: het ontkoppelen van je emoties en je fysiek, wat voor zingen heel belangrijk is. Als emotionaliteit je in de weg zit uit zich dat bijvoorbeeld in hoog ademen of een vast middenrif. Toen ik studeerde was het nog lang niet normaal om te praten over wat je voelt en denkt als je zingt. Hoe je je concentreert, waar je focus ligt.
Bij mij waren dingen een kluwen, en ondertussen werd ik voortgeduwd, ging mijn carrière maar voort. Omdat mensen het zo mooi vonden. Het ging harder dan ik zelf kon.
Dat is typisch problematiek waar jonge zangers vandaag de dag nog steeds tegen aan kunnen lopen.
Daarom doe ik het anders. Ik probeer iemand te helpen, samen te zijn, en tegelijkertijd ben ik streng. Allebei tegelijk. Ik heb er als lerares lang over gedaan om dat te durven. Maar ik voel het als een noodzaak, dat je beide durft te doen. Ik denk: wie ben jij, waarom doe je wat je doet: waar kan je niks aan doen, en waar zit je de boel te bedonderen of moet je gewoon een schop onder je kont hebben … !
Hoe zie je dan waar het ene ophoudt en het andere begint?
Als bepaald gedrag zich blijft herhalen. Je moet nooit beginnen met mensen te straffen voor wat ze niet goed doen. Ik ga er nooit van uit dat ze iets al dan niet doen omdat ze het zo wíllen, maar omdat het ze overkomt. Daar begin ik altijd. Dat begrip kan ook inhouden: samen een rooster maken. Vragen: hoe studeer je? Waar heb je last van? En ook het controleren daarvan, wat heb je gedaan, hoe loopt het nu? Als ik merk dat dat begrip niet langer werkt, dat er geen actie ontstaat, dan komt het punt waarop ik denk: klaar. Dan is het iets anders. Dat kondig ik ook aan: ik wil gewoon dat je over een maand dat repertoire gestudeerd hebt. Punt. Dat mag ik van je vragen. En als je het niet kan, ben je niet geschikt om dit vak uit te oefenen. Er is een ondergrens. Zoiets dient zich aan op een gegeven moment. Vaak is het wél zo dat, als ze op zichzelf worden teruggeworpen door stevige kritiek te krijgen, ze de kans aangrijpen om het anders te doen.
Maak je een psychologische analyse van je studenten?
Niet bewust, en alleen als zich iets aandient. Kijk als een leerling zorgeloos mijn kamer binnenkomt en gewoon goed vooruit gaat, is er geen enkele reden om psychologische analyse te maken. Het zit wel in mijn natuur om mensen te doorgronden, te zien hoe ze dingen doen. Wat ze motiveert, woede, angst, onzekerheid, wat is het? Dat bepaalt vaak ook hoe ze zich artistiek uiten.
Dat is louter psychologie
Dat is wel zo, maar dat is niet wat ik bewust inzet. Een zangles moet geen psychologische sessie zijn. Ze komen bij mij niet in therapie.
Is zingen dan niet psychologisch? Is dat niet juist een van je belangrijkste drijfveren?
Enerzijds wel, dat is waar. Je probeert iemand zo vrij mogelijk te maken inderdaad. Er is die rare ambiguïteit van onzeker zijn en toch op een podium willen staan. Dat is ook mooi. Onzekere mensen hebben vaak een rijk binnenleven. Als je onzeker bent, wil je eigenlijk onder de tafel kruipen, maar je moet ook in de schijnwerpers als je je liefde voor muziek en tekst wil delen. Er is dus ook een belangrijk deel theatraliteit en moed nodig.
Houd je meer van studenten met een dunne huid?
Dat denk ik wel. Alhoewel ik bewondering kan hebben voor mensen die rustig en goed overlegd hun dingen doen. Maar toch, ik voel compassie voor mensen die zich in de strijd gooien. Zo ben ik uiteindelijk begonnen.
Kan je toch werken met studenten die dat niet doen?
Dan laat ik ze de reden opzoeken waarom ze zingen. Soms puur fysiek vanuit de adem, door het losmaken van het middenrif bijvoorbeeld. In het oosten noemen ze het middenrif je levensspier. Als je hard gehuild heb voel je een uur later nog een stuiptrekking daar. Daar communiceer je je emoties. Als dat vastzit kan je niks. Sommige mensen leven zo sterk uit hun hoofd, dat daar geen doorgang meer zit, het is verkrampt of verslapt, er wordt geen aanspraak op gemaakt. Dan probeer ik dat puur fysiek los te maken en dan komt er vaak van alles. Ik probeer mensen uit te dagen als mens, niet door ze hele grote opdrachten te geven, maar door me op een bepaalde manier tot ze te verhouden: kom maar, toe maar. Laat zien wie je bent. En dat heeft veel met veiligheid te maken. Als mensen zich onveilig voelen, zullen ze dat nooit doen. En dat moet je wel bieden, denk ik.
Soms is ’t ook echt een klus. Het lukt meestal wel, maar het lijkt soms ook wel of je bij windkracht 10 in de zeilen hangt, hahaha…hahaha.
Je lokt mensen uit hun comfort zone, komt dat ook omdat jij in staat bent te relativeren?
Er zit wel veel humor in mijn lessen. Ik kan met ze lachen, ik kan ze om zichzelf laten lachen, dat is waar. Ik ben zelf niet bang om raar te doen, iets heel geks te doen. Dan durven ze zelf ook meer. Ik denk dat ik van nature een positieve aard heb. Ik heb ook een donkere kant, maar er is ook iets in mij wat altijd weer opveert. Nou hup! Zo ben ik met zingen, met mijn problemen in het zingen en met alle andere tegenslagen in mijn leven omgegaan. Ik ben niet een type dat bij de pakken neer gaat zitten. Mijn eerste reflex als het moeilijk wordt is vechten. Wát kan hier gedaan worden! Niet tegen beter weten in natuurlijk, want je moet wel reëel zijn. Het leven zoals het zich heeft aangediend, heeft mij de mogelijkheid gegeven om dat te oefenen. Daarom kan ik mij denk ik zo verhouden tot mensen.
Wat is jouw ambitie als pedagoog?
Ik wil enerzijds met een zo hoog mogelijk niveau werken. Ik vind het werken met de meest getalenteerden een feest! Maar anderzijds vind ik een overwinning ‘die wie dan ook’ op zichzelf behaalt in zingen geweldig en heel dankbaar.
Een conservatorium is een inspirerende plek waar je altijd aan de tand gevoeld blijft worden als docent. Je blijft enorm alert. Als je je eigen lespraktijk hebt kan je misschien eerder verzanden in een bepaalde manier van werken. Als ik mijn studenten hoor zingen op een leerlingenavond denk ik, o daar en daar moet ik nog meer aan werken. Dat kan ik dan ook met sommige van mijn collega’s goed bespreken en vice versa. Dat is inspirerend.
Dat was in mijn tijd toch heel anders.
Wat is ’t belangrijkste dat je hebt moeten leren over lesgeven?
Misschien… dat als je lesgeeft, je keuzes moet maken in wat je aanbiedt. Doceren is doseren. Ik moet iemand niet vandaag leren zingen. Ik geef hem een deeltje, waar hij mee aan de slag kan. Wat overzichtelijk is. Maar er zit wel een masterplan achter, dat is misschien een groot woord maar toch: hij is hier, hij moet daar naartoe.
maart 2013, Lex Bohlmeijer